Verhalenschrijver

Ik publiceerde korte verhalen in literaire tijdschriften zoals Ballustrada, Schoon Schip, Op Ruwe Planken, De Tijdlijn, kOrt Literair, Renaissance, Vlam, Lava en Leydraden.

Een verzameling van eerder gepubliceerde verhalen is te vinden in de verhalenbundel “Wegens omstandigheden uitverkocht”, uitgegeven bij Gigaboek. In 2006 verscheen “Roemzuchtige kolderkoppen”, eveneens een verhalenbundel. “Ten minste houdbaar tot einde”, “Het wonder van Blauwkapel” en “Dan heb ik zoiets van” zijn romans die bij verschillende uitgeverijen zijn verschenen. In de zomer van 2016 kwam de roman ‘Matchpoint Utrecht-Oost’ uit.

Voor de liefhebber die een verhaal met zelfspot, melancholie en merkwaardige situaties kan waarderen.

Synopsis Matchpoint Utrecht-Oost:

Matchpoint Utrecht-Oost is een kleine tennisvereniging in de stad Utrecht. Sinds de oprichting in 1985 kabbelt het tennisleven van deze club rustig voort, zonder onhebbelijke opstootjes of zorgwekkende calamiteiten. Doordat er geen externe competitie wordt gespeeld, is het een vrij gesloten gemeenschap met af en toe een opzegging en als gevolg daarvan af en toe een toetreding van een nieuw lid. Van de oprichters van deze tennisclub is het een bewuste keuze geweest om de evenementen drastisch te beperken en de leden juichen dat toe. Dit in tegenstelling tot omringende verenigingen die dramatisch doorschieten in hun ambitieuze drang naar allerlei georganiseerde activiteiten. Bij Matchpoint Utrecht-Oost kennen of herkennen de leden elkaar. Met geduld accepteren zij de menselijke onhebbelijkheden waar ze tegenaan lopen en uitgelaten dagen ze elkaar uit voor de zeer populaire laddercompetitie. Maar de sfeer binnen de club verandert bij de komst van een nieuw lid. Zeer geleidelijk wordt de sociale stabiliteit binnen de vereniging door deze charismatische en eigenzinnige scheidingsmakelaar verstoord. Ook de invloed van een economische crisis is voelbaar. In dit boek kunt u de dagelijkse voorvallen, verliefdheden, intriges, ruzies en teleurstellingen volgen van een aantal hoofdpersonen. Het boek is geen thriller, maar spanningen hangen in de lucht en een drama lijkt onafwendbaar. De leden van de club worden door het nieuwe clublid op de hoogte gebracht van toekomstige rampspoed. Zijn onheilspellende boodschap lijkt op het eerste gezicht misschien niet reëel, maar de man is beslist niet dom. Een ander clublid, Theo Uilengoor, ziet met lede ogen aan dat de onheilsprofeet steeds meer leden van de tennisclub aan zich weet te binden. Men kan Axel Dorrevoet beschouwen als een intrigant binnen de tennisclub, maar ook als een man met goede bedoelingen…

 

Verhalen van Paul Bersee:

Kicken met de OV-chipkaart

Tijdens mijn werkzaamheden als gezinsonderzoeker liet ik mij graag openbaar vervoeren en doordat moedwillig zwartrijden mijn reisgenot aanzienlijk temperde, kocht ik losse vervoersbewijzen voor de trein en strippenkaarten voor de bus. Een heel gedoe. Zeker wanneer een reiziger zoals ik regelmatig van hot naar her reisde, nog verder en weer terug. Zo vertrok eens ik vanuit Utrecht voor een huisbezoek in Amersfoort (enkeltje Amersfoort), met de bus naar Hoogland (drie strippen), terug naar het centraal station van Amersfoort (drie strippen) waar ik bij een snackbar mijn avondmaaltijd nuttigde, gevolgd door een bezoek in Baarn (enkeltje Baarn). Na het huisbezoek in Baarn stapte ik in de gereedstaande stoptrein naar Utrecht. Buiten was het vooral duister. Binnen, in de coupé, heerste een aangename rust. Doorgaans kon ik mij niet identificeren met een doorgewinterde kluizenaar, maar de eenzaamheid in een treincoupé smaakte altijd naar meer. Op het perron floot de conducteur het toestel in beweging. Een gunstige bijwerking van het reizen met de trein was het mogen opvangen van kwinkeleren, voortgebracht door een conducteur. Vaak klonk dat hartstochtelijk en speels, alsof de goede man of vrouw wilde uitdragen dat het leven de moeite waard was en wij met elkaar de reis van onze leven gingen maken. Ik hoorde het graag.

Met bedaarde tred verliet de trein het feeërieke stationnetje van Baarn. Ik was moe en ook voldaan na deze hectische werkdag. Een goed moment om eens lekker onderuit te zakken. Ik mijmerde over de interessante gesprekken die ik vandaag met de aspirant pleegouders had. Maar plotseling sloeg mijn hart op hol. Ik zag mijzelf weer door het station van Baarn lopen, maar kon geen beelden oproepen van handelingen waaruit bleek dat ik een vervoersbewijs had gekocht. Ik had een kaartje gekocht naar Amersfoort. En ik had een kaartje gekocht naar Baarn. En nu was ik op weg naar Utrecht Centraal! En ik had geen kaartje! Geen enkele reis Utrecht!

Ik zat rechtop in de bank. Mijn nekspieren stonden stijf van spanning en mijn ogen staarden moedeloos in de richting van de coupédeur. Dit kon niet waar zijn! Hoe nu te handelen? Moest ik rustig blijven zitten terwijl de spanning mijn leven met minstens drie maanden verkortte? Moest ik mezelf opsluiten in het toilet? Moest ik op zoek gaan naar de vrolijke fluitist en mij gewillig in de boeien laten slaan? Wat was wijsheid?

Plotseling stond ze naast mij en daarmee vielen vele opties af. Het was haar gelukt mij geruisloos te benaderen. Een conductrice, in uniform en lompe schoenen, net meer man dan vrouw of omgekeerd. In ieder geval kon zij bij mij geen lustopwekkende gevoelens genereren. Maar daar maakte ik mij nu geen zorgen om. Zorgwekkend was wel dat ik haar geen vervoersbewijs kon overhandigen. Ik probeerde er eens goed voor te gaan zitten.

‘Goedenavond! Uw vervoersbewijs alstublieft!’ Droop daar donkerrood bloed uit de linkermondhoek van deze treinmatrone?

‘Goedenavond! Ik zal het maar gelijk uit de doeken doen, mevrouw.’ Zowaar verscheen er een bescheiden glimlach op haar ijzige gelaat en met de moed der wanhoop deed ik mijn verhaal. Ik waagde het zelfs om een grapje te maken dat ik van mijn werk alle reiskosten kreeg vergoed, behalve een boete voor zwartrijden. Geen dijenkletser, maar alle beetjes hielpen om haar goedgemutste stemming te bestendigen.

En ik had het geluk aan mijn zijde: ze geloofde mij! En ik geloofde haar! Ik was bereid haar te omhelzen, haar te verlossen van dat vrouwonvriendelijke uniform en die lijzige schoenen. Blaas op dat lokfluitje, mijn deerne, dacht ik, en ik lik ter plekke het zilte werkzweet van uw…

‘Ik weet het goed gemaakt,’ zei ze. ‘Mijn dienst zit erop…’

Haar dienst zat erop. Ik begreep de hint. Mijn charme-offensief pakte gunstig uit!

‘Mijnheer, dan lopen wij in Utrecht Centraal samen naar een kaartjesautomaat en u koopt daar alsnog het kaartje van Baarn naar Utrecht.’

Samen lopen. Dat was prima. Naar een kaartjesautomaat? ‘O ja, natuurlijk mevrouw! Als dit euvel zo kon worden opgelost, heel graag zelfs.’

Zij liep inderdaad met mij op naar de dichtstbijzijnde automaat en met een gemengd gevoel van schaamte en opluchting drukte ik de noodzakelijke toetsen in. Terwijl ik met mijn bankpas betaalde, zag ik haar verdwijnen achter een deur in de stationhal. Wat een gedoe, dacht ik nog.

In het jaar 2010 kwam er onverwachts een einde aan het gedoe met de losse kaartjes, want ik werd eigenaar van een OV-chipkaart. Ik koos voor de persoonlijke variant. Dat was handig voor het automatisch opladen en het declareren van dienstreizen.

Na de invoering van de chipkaart werd er door gebruikers onophoudelijk geklaagd en natuurlijk kon er van alles misgaan. De gebruikelijke startcomplicaties. Zo kon men vergeten uit te checken of in te checken. Reizigers kregen te maken met defecte uitcheckapparatuur. Regelmatig was er zelfs sprake van onbedoeld in- of uitchecken als men per ongeluk te dicht in de buurt van een paal stond. Uw haren staan nu ongetwijfeld overeind en u popelt van verlangen mijn lijstje van ongemakken aan te vullen met wat ú allemaal is overkomen met de OV-chipkaart. Zeer waarschijnlijk klacht u steen en been, weet u niet waar u het moet zoeken van ergernis. Maar als gezinsonderzoeker omarmde ik deze geniale uitvinding met heel mijn ziel en zaligheid. Ik koesterde deze elektronische betaalpas voor het openbaar vervoer in Nederland en kwam woorden te kort om het de hemel in te prijzen. Gretig blies ik op de loftrompet om het bestaan van deze geniale kaart te eren. Het gemak van reizen werd mij namelijk in de schoot geworpen.

Akkoord. Natuurlijk. Soms ging het ook bij mij mis…

Met bus nummer 50 reisde ik vanuit Utrecht naar Doorn waar ik een afspraak had met aspirant pleegouders. Ongeveer halverwege de reis sloeg de OV-apparatuur op tilt. Inchecken en uitchecken werd onmogelijk. Mijn hart sloeg ook op tilt, maar de chauffeur bleef er tamelijk stoïcijns onder. De ingecheckte passagiers, die niet meer konden uitchecken, kregen bij het verlaten van de bus op argeloze wijze een calamiteitenformulier in de handen geduwd. Stuurde je het ingevulde formulier naar het OV-hoofdkantoor, voorzien van een door de gedupeerde zelf aangeschafte postzegel, dan kreeg je het te veel betaalde reisgeld gestort op je bankrekening. Dus al met al was de schade te overzien. En daar stond ook nog eens tegenover dat ik een keer vanuit Utrecht naar Wijk bij Duurstede gratis kon reizen doordat de OV-apparatuur niet werkte bij het inchecken. Telde ik alle minnen en plussen bij elkaar op dan was mijn enthousiasme voor de OV-kaart heel vanzelfsprekend.

Zeker, zonder een automatisme om jezelf elke keer weer in en uit te checken, werd deze kaart een aambei in het achterwerk. Zo bevond ik mij nog niet zo lang geleden in een treincoupé, met een collega op weg naar ons werk. Tijdens het gesprek met mijn collega viel het woord checken en ik probeerde mij het moment van inchecken voor deze reis te herinneren. Had ik mij laten afleiden? Ja, ik was afgeleid! Afgeleid door de collega die zelden met de trein naar het werk kwam. Dat moment van onoplettendheid veranderde mij van eerzame reiziger in een profiteur oftewel een zwartrijder. Het kon mij dus ook met een OV-kaart overkomen. Mijn keel droogde op als gevolg van een overdosis aan adrenaline! Het kostte mij moeite om een ernstig zelfverwijt in te slikken. Ook een op de punt van mijn tong gelegen verwijt naar mijn collega hield ik voor mijzelf. Met tegenzin. Zij kwetterde onverstoorbaar door. Haar lichaam en verstand werden niet overspoeld met stresshormonen. Zij had immers een geactiveerde OV-pas in haar portefeuille. Heel even dacht ik niet aan het moment dat de conducteur onze coupé betrad met een luidruchtig ‘Goedemorgen! Uw vervoersbewijs, alstublieft!’ Ik probeerde elke gedachte aan het moment dat de controleur naderbij kwam uit mijn gedachten te bannen, maar slaagde daar amper in. De spanning werd ondraaglijk. Ik moest mijn collega met haar vrolijke weekendervaringen onderbreken om een zoektocht te starten naar de conducteur die coupés binnenbestormde met de klantonvriendelijke woorden: ‘En nu geen gezeik! Kom op met die vervoersbewijzen!’ Zo erg was het met mij gesteld.

Ik wilde de conducteur inpalmen. Ik wilde opbiechten dat het volkomen fout was gegaan met het inchecken. Ik had positieve ervaringen met kleur bekennen in een trein.

Op mijn knieën!

Op de ranzige vloer.

Maar zover hoefde het misschien niet te komen. Het voertuig minderde vaart en uiteindelijk kwam het tot stilstand op station Den Dolder, het voorlaatste station op mijn route. Ik jubelde ingetogen want ik zag hier een herkansing om in te checken. Mijn geest werd helder en mijn vlees gewillig, misschien wel dankzij de adrenaline. De deur ging open en met vorsende blik zocht ik naar de dichtstbijzijnde OV-paal. Ik voelde mij als een stuk graniet in het leer van een katapult: klaar om afgeschoten te worden, in te checken en de reis te vervolgen. Ik was volledig gefocust. Maar ik kon geen OV-paal ontdekken! Passagiers stapten in… Een conducteur stond een eind verder op het perron. Ik was nog steeds gefocust en zag dan eindelijk de paal die ik zo graag wilde zien. Een prachtpaal. Een totempaal. Ik werd afgeschoten door de katapult, drukte mijn kaart tegen de hot-spot, hoorde een schelle fluit afgaan, sprong de coupé in en nam stoïcijns plaats tegenover mijn collega. Ik knikte. Zij knikte terug en alsof er niets bijzonders had plaatsgevonden hervatte zij het verhaal over de weekendbelevenissen.

Toch vond ik het wel een sterk staaltje van moed en scherpzinnigheid wat ik had geflikt. Mijn coupégenoten waren het blijkbaar roerend met mij eens, want terwijl ik vluchtig om mij heen keek, zag ik een mengeling van bewondering en sympathie in hun ogen.

Dat ontroerde mij.

Dat was kicken in een boemeltrein!

Kicken met de OV-chipkaart…

 

 

 

 

Een overdosis geluk

Opgelucht kijkt Victor Avezaat naar zijn lotgenoten, die dronken of stoned, in ieder geval met zwaar verdoofd bewustzijn, een veilig en warm plekje hebben gevonden in het donkerste en meest afgelegen deel van de parkeergarage onder de stad. Victor heeft geen behoefte aan alcohol of heroïne. Hier voelt hij zich thuis. In dit rattenhol, waar je onbeperkt kunt kotsen en pissen, waar je maar wilt, waar schaamteloos wordt gescholden. Tussen uitgeteerde junks, zwervers met schimmellijven, tandeloze bekken, krankzinnige doch schatrijke loterijwinnaars, pusspuiters, slijkwijven en de geur van oud zeik en ontluikende ontreddering.

Victor Avezaat parkeerde een week geleden zijn Mercedes in het beruchte en door bezoekers van het boven gelegen winkelcentrum gemeden deel van de parkeergarage. Alles wat hij bezat lag op de achterbank en in de kofferbak. Een materiële samenvatting, misschien wel een expositie, van zijn vorig bestaan. De portieren sloot hij ostentatief niet af. Rustig en berustend zocht hij een donkere hoek op van waaruit hij een goed overzicht op zijn auto had. Het duurde niet lang voordat de eerste belangstellenden met gulzige blikken de neuzen tegen de ruiten drukten en met verhoogde hartslag constateerden dat de expositieruimte vrij toegankelijk was. En goed nieuws verspreidt zich snel. Met vereende krachten werd de auto in korte tijd geheel ontruimd. Victor zag de vuile mannen en nog vuilere vrouwen struinen met zijn compact discs, langspeelplaten, stereotoren, magnetron, stofzuiger, computer, schemerlampen, wijnrek en autoradio. De auto lag daar als een zwaar gewond dier. Degenen die niet in de overvloedige rijkdom konden delen knuppelden het beest uit teleurstelling dood.

Victor voelde zich als voyeur sterker dan ooit te voren in zijn leven. Een voor hem nieuwe en aangename rol. Hij zag de ratten knagen aan zijn ingewanden en hij kon er slechts om lachen. Eindelijk thuis!

Zijn nieuwe kameraden liggen na een dag bedelen en zoeken naar eten in uitpuilende prullenbakken weer veilig in hun dozen. Victor ligt met al zijn kleren aan onder een deken en bladert in zijn levensboek. Het is een groot fotoalbum, waarin hij zijn levensloop chronologisch heeft weergegeven. Nu durft hij er pas echt in te kijken, nu het contrast met zijn vorig bestaan en zijn huidig leven zo groot is. Hij ziet zwart-witte baby-foto’s, banale kleutertaferelen, stoere puberacties in vervagende kleuren, een gerafelde pasfoto van zijn eerste liefde, dat hij jarenlang met trots in zijn achterzak had gedragen, ook toen de liefde al lang voorbij was.

Victor was twaalf jaar oud toen hij verliefd werd op het meisje met de zwarte haren. Voor het eerst ervoer hij een gelukzalige en tevens ondraaglijke emotie. Het overkwam hem steeds vaker. Elke keer als hij nadacht over de gelukzalige momenten in zijn leven veranderde zijn stemming en werd hij bang dat hij zou sterven en alles zou verliezen. Hij kon die angst niet meer verdragen!

Victor bladert verder in zijn levensboek. Rapporten van de basisschool met elk jaar weer een acht voor gedrag en vlijt. Verderop zijn doctoraalbul geschiedenis. Het eerste salarisstrookje en begin van een mooie, maar korte carrière. Foto’s van al zijn vriendinnen. Maar hij werd bang, bang om alles kwijt te raken, bang om te sterven, bang om te eindigen in het niets, bang om nooit meer de warme bakker in de winkelstraat te kunnen ruiken. Het nam groteske vormen aan. Geluk werd voor hem ondraaglijk! Hij werd onzeker, durfde geen beslissingen meer te nemen en nam geen enkel initiatief.

Maar na een lange tijd van twijfel en angst wist Victor wat hem kon redden. Hij zegde de huur van zijn woning op en nam afscheid van zijn collega’s en familie. Even schrok hij toen hij bemerkte hoe gemakkelijk het afstand nemen hem afging, maar het maakte hem ook vastberaden. Hij had een ander leven op het oog en een andere woonomgeving.

Het wordt koud. Verderop brandt een vuurtje dat de warmte aan enkele zwijgzame schimmen afgeeft. Hier hoeft hij niet bang te zijn voor een overdosis aan geluk.

‘Kies je voor mij, dan ben je pas geil!’

Victor kijkt nauwelijks verbaasd op naar een vrouwenhoofd met lang, vet haar en vuile vegen op het magere gezicht. Haar stinkend lijf wordt verborgen door versleten lompen.

‘En als je schimmelkaas lust, dan kun je mij niet laten staan, jongeman. Het wordt kouder en velen van ons zullen sterven. Waar moeten we de lijken dan laten? Weet jij het?’

Victor ziet dat de vrouw op een paar nieuwe en nog glanzende laarsjes staat. Het contrast met de overige kleren is te groot en geeft haar eerder een clowneske dan een opwindende uitstraling. De vrouw heeft door wat hij denkt en zegt:

‘Schoenen en laarzen zijn het eenvoudigst om te stelen. Je trekt ze aan en je rent vervolgens voor je leven. Behalve als je zwanger bent. Ik heb voor al die stumpers daar een kind gebaard. Ik ben vruchtbaarder dan het heetste konijn. Nu maak ik voor jou een kind en hebben we het samen een uurtje warm.’

‘Ik weet niet of ik dat wel wil. Ik…’ probeert Victor.

‘Niet willen? Niet willen? Alle lieve goden in het ootje. Niet willen? Jij wil echt wel, hete knaap!’

‘Ik wil liever gewoon wat foto’s kijken en gewoon wat mijmeren,als je het niet erg vindt.’ Zijn verzet is zinloos.

‘Dan kom ik toch gewóón naast je liggen, gewóón onder je dekentje en dan kunnen we heel gewóón samen in je fotoboekje kijken.’

Zonder verder zijn reactie af te wachten nestelt de vrouw zich onder de deken tegen Victor aan.

‘Laat eens zien… Ah, vakantiekiekjes.’

‘Clubkampioenschappen 1988. Mijn laatste tennistoernooi, want het jaar daarop durfde ik geen wedstrijd meer te spelen. Het zal je niet interesseren, maar ik werd bang om te verliezen en…’

‘Kolere, kijk dan! Ben jij die naakte knaap met dat kleine kroketje tussen de benen?’

‘Ontgroening 1989. Het begin van mijn studententijd. We werden ‘s morgens vroeg in een winkelstraat vastgeketend en de rest van de dag moest je het maar uitzoeken.’

‘Die klootzakken bij het vuur zouden we eens vast moeten ketenen. Ze gebruiken mij alleen maar. Ze zuigen de warmte uit mijn lijf en trappen me weg om hout en papier voor het vuur te zoeken. Jij bent anders. Jij hebt nette manieren en hebt gestudeerd. Die daar niet. Jij hebt herinneringen. Wij niet. Met herinneringen kan ik mijn maag niet vullen of mijn kont afvegen.’

Victor kijkt naar de foto waarop hij door de leiders van de ontgroening wordt uitgescholden en met verf wordt overgoten.

‘Volgens mij zijn ze vergeten mij uit de kettingen te halen. Ik sta daar nog steeds in die straat en niemand die zich daar druk om maakt.’

Hij voelt zich ineens leeg en uitgeput.

‘Alleen is je ketting met de jaren wat uitgerekt, lieve jongen. Ga maar lekker slapen. Ik blijf bij je. Ga maar lekker slapen en dromen.’

De volgende morgen schrikt Victor wakker van de kou in zijn lichaam. Hij slaat om zich heen, maar het slijkwijf ligt niet meer naast hem. Maar erger dan dat: zijn levensboek is ook weg. Hij gooit de deken van zich af en loopt een rondje om zijn slaapplek. Dan vloekt hij luid en rent naar het hoopje ronkende lichamen dat zich de vorige nacht nog verwarmde aan het vuur. Daar ligt ook zijn nieuwe liefde. Maar wie wil haar op de foto zetten?

In het uitgedoofde vuur ziet hij de verkoolde restanten van foto’s uit zijn levensboek. Ze heeft zich samen met haar bevruchters voor één nacht aan zijn herinneringen kunnen opwarmen.

Victor hurkt en graait in de as van zijn verleden. Hij is verbaasd dat dit moment hem vooral ontroert en niet eens doet walgen.

En dan beseft hij weer dat hij hier thuis is en niet bang hoeft te zijn voor een overdosis aan geluk.

[“Een overdosis geluk” is een verhaal uit de bundel “Wegens omstandigheden uitverkocht”]